1. Zij die met schepen varen,
ver op de oceaan,
en met hun handelswaren
door diepe zeeën gaan,
die zien een machtig werk:
de wonderen des HEEREN.
Hij is de storm te sterk;
niets kan Zijn daden keren.
2. Hij laat een stormwind blazen
door ’t spreken van Zijn mond,
waardoor de golven razen;
zij steigeren terstond.
Men stijgt hoog in de lucht
en daalt naar diepe gronden.
Hun ziel versmelt en zucht.
Hun wijsheid is verslonden.
3. Zij wagg’len met hun benen
zoals een dronkaard doet.
Hun vastheid is verdwenen;
’t ontbreekt aan raad en moed.
Maar roepen zij in nood:
‘O God, wil ons bevrijden!’
dan is Zijn redding groot:
Hij wil uit angsten leiden.
4. Hij laat de storm bedaren;
de wind doet wat Hij wil.
De golven en de baren
zijn op Zijn wenken stil.
Dan zijn zij zeer verblijd:
Hij wil met stilheid laven;
Hij is het Die hen leidt
naar hun begeerde haven.
5. Zo is het volk des Heeren
in ’t levensschip op reis.
Het zal de storm trotseren
op weg naar ’t Paradijs.
God toont Zijn wonderwerk
aan wie in Hem geloven,
en Hij geleidt Zijn Kerk
de Haven in: naar Boven.
Tekst Peter Meeuse
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.